Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 39 Het bedrag van de uitkering (behoort bij hoofdstuk 3)
1
Ten aanzien van de gewezen minister aan wie een uitkering is toegekend ter zake van een ontslag als zodanig ná 31 december 1963 doch vóór 1 september 1966, wordt het bedrag van de uitkering, na aftrek van de eventueel daarop toegepaste vermindering wegens inkomsten, verhoogd met een compensatie van de premie die ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet van de uitkering wordt geheven, van 5,6 ten honderd van bedoeld bedrag over het jaar 1964 en daarna van 7,1 ten honderd van bedoeld bedrag, met inachtneming van de desbetreffende maximale grens.
2
Ten aanzien van uitkeringen die zijn toegekend ter zake van een ontslag voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, blijft het bepaalde in artikel 3, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, van de wet van 1 augustus 1956, Stb. 455, van kracht.
3
Uitkeringen die zijn toegekend ter zake van een ontslag voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, worden te rekenen van 1 januari 1969 of het latere tijdstip waarop de uitkering is ingegaan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 herzien.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.